Nederland -
Veel kinderen van Poolse, Bulgaarse en Roemeens afkomst moeten zichzelf geregeld voor en na schooltijd zien te redden. Hun ouders maken vaak lange dagen voor werk, met name als zij lager opgeleid zijn. Dat blijkt uit onderzoek van Pharos, kenniscentrum voor vluchtelingen, onder de groep uit uit Midden-en Oost-Europa (MOE).
De grootste groep uit MOE-landen betreft de Polen met bijna 14.500 immigranten, gevolgd door Bulgaren en Roemenen. Deze groep heeft samen zo'n 21.700 kinderen, volgens CBS-cijfers van vorig jaar. Om meer over de kinderen te weten te komen, sprak het kenniscentrum met gemeenten, scholen, deze groep zelf en Centra voor Jeugd en Gezin(CJG's).
"Je ziet dat hun ouders lange dagen maken. Vier op de tien Polen verdient het minimumloon. De kinderen maken geen gebruik van buitenschoolse opvang omdat het te duur voor hen is. Je kunt niet meteen zeggen dat 't een zwaar probleem voor de kinderen is, want dat weten we niet, maar er is zeker een risico aan verbonden. Je kunt denken bijvoorbeeld aan huis-, tuin- en keukenongelukken", zegt Pharos-onderzoekster Hester van Bommel.
Het is ook niet ongewoon dat een ouder broertje of zusje thuis blijft als een jonger kind ziek is, zodat vader en moeder kunnen doorwerken, signaleerden scholen. Nederlandse deskundigen noemen het alleen thuis blijven "een zware belasting".
En worden Nederlandse kinderen standaard gecontroleerd op groei en gezondheid, deze kinderen worden bij lange na niet allemaal gezien door de jeugdgezondheidszorg (JGZ), is het vermoeden. "De Midden- en Oost-Europeanen mogen vrij reizen in de EU, maar moeten zich wel registreren bij de gemeente. Dat gebeurt niet altijd. Om die reden komen de kinderen niet in beeld bij de JGZ."
Ook dat is een zorgelijk feit, stelt het onderzoek. Van Bommel: "Het is bekend dat migratie problemen met zich kan meebrengen. Denk aan kinderen die naar een ander land vertrekken, hun vriendjes en vriendinnetjes achterlaten, naar een andere school gaan, ineens geconfronteerd worden met een andere taal en zelfs andere voedingsgewoonten. Dat kan goed gaan, maar er kunnen ook problemen ontstaan." Om de groep echt goed in kaart te krijgen, wil het kenniscentrum volgend jaar een vervolgonderzoek doen.